afvallig worden (v) (algemeen) | déserter (v) (algemeen) |
afvallig worden (v) (afvallen) | faire défection (v) (afvallen) |
afvallig worden (v) (politiek) | déserter (v) (politiek) |
afvallig worden (v) (algemeen) | apostasier (v) (algemeen) |
afvallig worden (v) (afvallen) | apostasier (v) (afvallen) |
afvallig worden (v) (algemeen) | délaisser (v) (algemeen) |
afvallig worden (v) (afvallen) | abandonner (v) (afvallen) |
afvallig worden (v) (politiek) | délaisser (v) (politiek) |
afvallig worden (v) (politiek) | faire défection (v) (politiek) |
afvallig worden (v) (afvallen) | délaisser (v) (afvallen) |
afvallig worden (v) (politiek) | abandonner (v) (politiek) |
afvallig worden (v) (afvallen) | déserter (v) (afvallen) |